Elke dag vraagt Lam Lam, “What time tomorow morning?”… Omdat we toch een beetje willen uitslapen willen we graag
om 8.30 weg. “Is oké”, zegt hij dan. Want dan kan hij zelf ook nog een beetje uitslapen.
Dus ook vandaag weer, stonden wij om 8.30 (meestal 8.35 😉 klaar om te vertrekken. Koffer wordt weer door de chauffeur
(zijn naam weet ik nog steeds niet) in het busje geladen en wij weer op weg.
Dit keer gaan we naar het Toba Meer “Danau Toba”, naar het plaatsje Parapat, in het noord oosten van Sumatra. Het heeft
afgelopen nacht flink geregend en geonweerd, dus het is lekker fris. Maar dat is niet erg. Het is nog wel steeds bewolkt
maar verder is de temperatuur oké.
Ondanks alle voorzorgsmaatregelen zijn we toch nog hier en daar gestoken. Helaas is daar weinig aan te doen. Volgens de
gids die wij in het oerwoud bij de Oerang Oetangs hadden, hebben ze hier geen Malaria… Het zal dan wel.
Onze trouwe chauffeur staat altijd klaar als we er aan komen. Zodra wij opstaan in een restaurant of klaar zijn bij een
bezienswaardigheid, gooit hij zijn sigaret weg (alles mag je in Indonesië op de grond gooien, tot aan de botjes van je kip
toe), en rent naar de bus om de deur te openen. Prima service! Wel een beetje nederigheid.
Wij vinden deze nederigheid maar ook de vriendelijkheid erg tegenvallen. In Maleisië waren de mensen een stuk vriendelijker,
en een stuk behulpzamer dan hier op Sumatra. Dit in tegenstelling tot de verhalen die je altijd hoort. Misschien is
dit dan typisch iets voor de andere eilanden. Maar in restaurants en in de winkeltjes zijn ze niet super vriendelijk. Of misschien
ligt dit wel gewoon aan ons 😉
Na een klein uurtje rijden komen wij bij onze eerste stop. Eigenlijk mogen we dit niet benoemen, want dit wordt niet in
ons reisschema benoemd. Het is echter wel zeker de moeite waard. Het is een oorspronkelijk typisch Sumatraans dorp van de Batakkers.
Dit zijn de bewoners van dit gedeelkte van Sumatra. Dit bestaat weer uit allerlei verschillende “stammen” waarbij een deel
moslim is en een deel Christen.
De stop bij dit originele dorp was uniek omdat het geen museum is waar elke bus stopt. Er staat ook geen man bij een poort
die geld moet hebben. Onze gids komt zelf uit deze stam, dus die wist het te vinden. Het dorp is in zijn oorspronkelijke staat
en er wonen verschillende familieleden.
Het huis wat wij bezoeken, het bekende Indonesische huis op “palen”, wordt bewoon door maximaal 10-12 gezinnen. De ruimte is
best groot, maar klein voor zoveel gezinnen. Hier leven, slapen en koken ze in. Daarnaast kauwen zij hier op de bladeren van
pruimen, dit is goed voor het gebit. Zegt men. Maar je krijgt er een behoorlijk rood gebit van, en ik kan nou niet echt
zeggen dat ze een mooi “Prodent” gebit hadden.
De manier waarop deze mensen leven is natuurlijk erg karig, en toch lijken zij gelukkig. De kinderen spelen buiten met knikkers,
de (vieze) honden ronden er om heen, en de oudere zitten gelukkig en lachend op de bladeren te kauwen. De mannen zitten
in het koffiehuis en de vrouwen werken op het land. De man is er alleen om kinderen te maken, is hun filosofie.
Onze gids denkt daar heel anders over en probeert dat binnen zijn leefgemeenschap (hij woont tegenwoordig in Medan, heeft hier
een groot huis en een kinderopvang) te veranderen. Dat ook mannen moeten werken, dat mannen ook huishouden kunnen doen etc.
Daarnaast is het de gewoonte dat de jongen trouwt met de nicht binnen de familie. De man mag ook niet zomaar met zijn
schoonmoeder of schoonzus praten. Het zou namelijk wel eens kunnen dat hij verliefd op haar wordt. En dat mag niet. Dus in
de traditie (wat erg sterk is in Indonesië) mag hij niet zomaar met hun praten. Hij doet dat wel en wil dit graag dus veranderen.
Maar goed, na het dorp bezocht te hebben rijden we via een mooi uitichtpunt over een waterval en het Toba meer, richting het volgende dorp, 1.5 uur verder.
De Indonesiërs betalen vrijwel geen belasting, vrijwel geen wegenbelasting en er zit vrijwel geen belasting op de bezine.
Dat is ook wel te zien. De wegen zijn soms zo slecht (altijd maar één baans eigenlijk), dat er bijna niet te rijden valt.
Als men al aan de weg werkt, duurt dat maanden voordat het af is. Ja in Nederland ook wel, maar dan hebben we het over een 6
baans weg, 20 KM lang. Maar hier is het soms een paar kilometer waar ze heel lang over doen. Niet zo gek ook, als je ziet
wat voor een gereedschap zij gebruiken.
Bij het volgende dorp aangekomen, belanden we meer in een openlucht museum. Ook leuk, maar minder traditioneel. Dit dorp was
van een koning. Elke regio in Indonesië had een eigen, zelf benoemde, koning. Hij woonde in dit dorp met zijn schoonfamilie(s).
De laatste koning dateerde echter van voor de onafhankelijkheid.
Na het dorp was het tijd om een klein hapje te doen. Ik weet niet of ik het al verteld heb, maar wij doen dus de individuele rondreis.
Maar er is ook een groep tegelijk met ons begonnen die dezelfde rondreis doet. Deze groep bestaat uit 10 personenen en we komen
elkaar dus overal tegen. Soms wel jammer, zij hebben echter een gids die vaak wat meer weet over de plekken die wij
bezoeken, dus dan kunnen wij gewoon meeluisteren. Maar goed, zij waren dus ook bij dit restaurant met een super uitzicht over get Toba meer.
Omstreeks 17.00 uur kwam aan bij ons hotel in Parapt, hotel Parapat, Lake Toba. Onderweg kwamen we trouwens nog heel
veel aapjes tegen die gewoon langs de weg zitten te kijken wat er allemaal voorbij komt.
Het hotel, waren we al voor gewaarschuwd, volgens Zoover althans. En het is waar. De locatie is super mooi, aan het Toba meer, mooi
uitzicht, mooie tuin. Het zou perfect passen in een Riu hotelketen. Totdat je de hotelkamers ziet. Dit voormalig “Goverments
Hotel” heeft zijn charme op de kamers verloren. Natuurlijk, Indonesië heeft een andere standaard dan wij in Europa, daar
stellen we ons op in, maar dit is gewoon over datum. Kamers leeghalen, tegels van de muur bikken en opnieuw beginnen. Dan zit je
hier perfect op je balkon met uitzicht op het Toba meer. Gemiste kans. Wij wilden eigenlijk naar een andere hotel,
maar de gids heeft wel een iets betere kamer kunnen regelen. En daar zitten we nu. Buiten is het wat regenachtig en wat kouder
geworden, en de karaoke schalt door de baai van het meer. Helaas kunnen de Indo’s niet zingen, dat ben je dus weer lekker mee.
Aangezien niet elk restaurant te vertrouwen is in Indonesië, althans niets voor ons, vragen we altijd even aan de gids waar we het
beste kunnen eten. Ook vanavond heeft hij weer een leuk restaurant gevonden. Het eten was hier oké, en voor weinig geld
heb je een heerlijk diner en een paar biertjes.
Morgen gaan we naar het eiland Samosir, wat midden in het Toba meer ligt. Dit is een hele dagtrip en we moeten nu wel vroeg op,
anders missen we de boot. Letterlijk 😉